HERINNERINGEN AAN GERRIT VAN BAKEL
In augustus 1965 nam een vriend mij mee naar Gerrit van Bakel in Deurne. Van tevoren had hij laten weten: 'Breng hem maar mee, als hij me niet bevalt, stamp ik hem wel buiten'. Maar dat gebeurde niet.

Toch hadden wij een heel verschillende achtergrond. Ik studeerde toen klassieke talen en bracht ook overigens mijn tijd door met boeken en gedichten en gemijmer daarover. De zogenaamde roerige jaren zestig raakten me niet: de alomtegenwoordige techniek, de massamedia, het marxisme en de abstracte kunst, kortom alles wat toen de wereld regeerde, zag ik als symptomen van verval en ondergang. Wereldvijandigheid hoorde ook een beetje bij de romantiek van de jeugd.



afb. links: Nico de Glas en Gerrit van Bakel
Gerrit was ook wereldvijandig, maar wereldvreemd was hij niet. Hoe bizar en extreem hij toen ook leek, hij was, zoals ik in de jaren nadien ontdekte, een wezenlijk modern mens. Zijn kritiek richtte zich op de schijnmoderniteit in wetenschap, techniek en vormgeving. Zijn ergernis gold het voortleven van verouderde hierarchieën en denkstructuren in moderne vermomming. Hardboard vond hij voornamer dan goud ('het enige da ge daarmee kunt doen is iemand anders jaloers maken') en de uitvinding van de tweecomponentenlijm betekende meer voor de mensheid dan het existentialisme. Van jongs af aan was hij al bezeten geweest van natuurkunde en techniek. Op scholen hield hij het niet lang uit; zijn kennis had hij van smeden, constructeurs, monteurs, en van zijn pleegoom, ome Dorus, die klokken maakte waarvoor hij letterlijk elk onderdeeltje zelf vervaardigde, maar die desondanks voor de KVP was ('mee ome Dorus moet ge niet over politiek praten'). Gerrit was ook verzot op machines: op het laatst leek zijn werkplaats wel een constructiebedrijf en hij had een voorraad bouten, schroeven, buizen, plaat en staaldraad voor wel vijftig jaar.

Als je bij Gerrit in de keuken zat, was hij altijd aan het tekenen, ook onder het praten.

Hij ging nooit uit zonder zijn tas met schetsboeken en tekende werkelijk dag en nacht. Hij had een ovale tafel gemaakt die altijd overdekt was met stapels tekeningen, schetsboeken, handboeken en allerlei bouten en metalen voorwerpjes en de koffiekan kon er nauwelijks staan. Alle keukenladen en kastjes (op één na) zaten vol ijzerwerk en gereedschap van de eerste kwaliteit. Aan de muren hingen schetsen van machines, maar ook tekeningetjes en teksten. Het eigenaardige was dat er in heel die massa dingen nooit iets was wat je rommel zou kunnen noemen: alles was aangeraakt, alles was vol betekenis.

En dat gold ook voor wat hij zei. Gesprekken beginnen gewoonlijk (en zitten meestal vol) met standaardzinnen, maar die kende Gerrit niet één. Negentien jaar lang heb ik hem nooit een cliché horen uitspreken. In zijn zware Peeldialect passeerden namen als Bernouilli, Papin, Archimedes en Buckminster Fuller, maar ook Picabia en Duchamp. Zijn welgefundeerde en originele analyses maakten op mij een enorme indruk, mede door zijn taalgebruik. Want hij was ook een taalmagiÎr: hij sprak zeer beeldend, gevarieerd en helder. (Behalve de Teleacfilm die over hem gemaakt is, geeft eigenlijk alleen de catalogus "Uit de werkplaats" een idee van zijn spreektrant.)

Maar de heldere, rationele en moderne kant van Gerrit had ook een tegenpool. Een van zijn lievelingswoorden was "betoveren", en dat kon hij. Hij hield van geheimzinnigheid en mystificaties. (Ik geloof trouwens dat elke kunstenaar veel geheim moet houden.) Na dat eerste bezoek van mij, in 1965, schreef hij aan de vriend die mij geïntroduceerd had: 'Of Nico een AtlantiÎr is, weet ik niet: hij heeft mij het Geheime Teken nog niet gegeven.' Zijn verbondenheid met de traditionele boerencultuur ("de harmonie van het karrespoor") was een hoofdbron voor zijn creativiteit. Daarom gaf hij zijn taal en zijn dorp ook nooit op en leed hij zeer onder de totale verwoesting van het oude landschap, die zich in de jaren '60 en '70 voltrokken heeft. Harmonie wilde hij vinden, hetgeen in onze gefragmenteerde en gesegmenteerde cultuur ouderwets kan lijken. Maar Gerrit vond juist die fragmentatie ouderwets. Toen hij zijn eerste Dag- en Nachtmachine plaatste bij de TH in Eindhoven, was hij oprecht verbijsterd over al die mensen 'die je hun schroevendraaier niet geven als je er niet schriftelijk om verzoekt en die allemaal zitten te wachten tot het vijf uur is'. Zijn inzet was namelijk altijd totaal en zijn werktempo kon aan een wervelstorm doen denken.

Na zijn schilderperiode en na de meubels geraakte Gerrit in de technische kunst. Alles begon te bewegen, te krimpen en uit te zetten, te trillen, te draaien en te rijden. Hij duidde die machines vaak aan met lieflijke namen, zoals de Albinonidroefheid, het Konijntje, het Eierwagentje, het Regenwagentje, het Winterwagentje en het Zomerwiel. De automobieltjes of zelfbewegers reden niet alleen vanzelf, maar ook voor zichzelf.

Op eerste Paasdag 1984 heb ik met Gerrit de hele middag zitten kijken naar de verrichtingen van het Regenwagentje, dat (niet door de regen, maar middels een tuinslang) langzaam volliep en van tijd tot rijd plotseling zijn waterlast afgooide en daarbij begon te rammelen en te steigeren en een eindje reed. Hij zag er heel vrolijk uit. ('Het bidt en applaudisseert voor zichzelf'.) Toen ik het onlangs weer eens zag staan in het Kröller-Müllermuseum raakte ik aan de praat met een bezoeker, een timmerman uit Drente, die opgetogen bezig was zijn vrouw uit te leggen hoe het getimmerd was en hoe het werkte. Zo was het ook op de grote expositie in 1982 in Eindhoven, waar je honderden mensen zag die anders nooit in een museum komen. Een van de machines daar heette de "Berlijnmachine". Die heeft een schuin dakje ter aanduiding van het denkbeeldig vlak waarop Berlijn ligt ('en da kumt hier zo schoin over ons hene'). Zo maakte hij ook de Boogseconde van Helmond, waarvan de lengte exact was berekend en met bezemstelen gevisualiseerd in het museum in Helmond. Het leek wel of hij de hele kosmos doorlopend in zijn bewustzijn had. Hij heeft een kunstenaar ook eens genoemd "iemand die inclusief alles werkt." In die zin was hij een geboren kunstenaar.

Zijn machines zie ik als een kritiek op de huidige technische wereld, die met al haar rationaliteit steeds irrationeler en wezenlozer wordt. Gerrit gebruikte dezelfde materialen en dezelfde natuurwetten, maar het is een andere taal. Hij wilde, denk ik, dat de kunst of de poëzie of hoe je het ook wil noemen, de Ratio zou bevrijden van haar dwangarbeid bij onmenselijke meesters.

Nico de Glas
Eindhoven, 18 augustus 1989